We staan op een parkeerplaats voor een abdijkerk met begraafplaats. Zoals jullie inmiddels wel begrepen hebben hou ik van vooral oude begraafplaatsen. Er hangt een mist van mysterie.

Op een van de oude stenen lag een boomstronk. Waarom ligt en gedijt die daar? In mijn fantasie ligt daar een halve vrouw en boom.

Boomstronk op graf.
Mijn fantasie

Ze ligt daar al eeuwen. Niet dood, niet levend. Half mens, half boom, geworteld in een graf waar geen naam op staat. Wie ze was, is vergeten. Maar er zijn lieden die zacht durven fluisteren dat zij de Wachter is, bewaarder van iets ouds, iets dat niet gevonden wil worden.

De stronk waarin ik iets herken, is geen toeval. Het is een teken. Want alleen wie zoekt met een open blik, ziet wat verborgen is voor de rest van de wereld.

Toen het zonlicht zacht door de ochtendnevel brak, verschenen ze: drie schijven, stil zwevend boven de ruïnes. Geen geluid. Geen wind. Alsof de lucht haar adem inhield. De stenen muren leken te fluisteren, in een taal die nooit is gesproken. Een taal die ooit de wortels begreep.

Ze is nog steeds in diepe slaap, of misschien luistert ze. Naar de aarde. Naar de hemel. Naar mij.

Want niets groeit zomaar uit steen. En niets rust zomaar onder wortels.