We beginnen de dag in Kilfenora, een dorp dat zichzelf met gepaste arrogantie het centrum van de Burren noemt – en eerlijk is eerlijk, ze hebben een punt. Zelfs het bezoekerscentrum is de moeite waard. Je leert er alles over kalksteen, kloosters en Keltische kruisen. En dat alles in vlekkeloos Nederlands, ingesproken door een stem die verdacht veel lijkt op de man die ook bij de EO altijd fluistert over dassen, bevers en bloemetjes. Ontzettend leerzaam. En slaapverwekkend.

Om niet permanent in slaapstand te geraken, kiezen we het zekere voor het onzekere: naar buiten. De frisse wind in. De geschiedenis in.

Onderweg valt je misschien iets op: ik heb iets met kerkruïnes en kerkhoven. Nee, geen morbide fascinatie, maar wel een diepe bewondering. Voor het vakwerk. De tijdsgeest. En voor de sfeer, die vaak ergens tussen mysterieus en melancholiek zweeft. Maar goed, we blijven hier niet hangen in het verleden. Letterlijk niet.

Wandelschoenen aan, Burren in

Op het programma: een korte wandeling van 1,5 km. Klinkt overzichtelijk. Maar niets is simpel in de Burren. De ondergrond is zo grillig dat onze knietjes bij voorbaat al beginnen te piepen. Maar het is het waard. We lopen over een soort stenen maanlandschap met barsten waar bloemen zich niks van aantrekken. Wilde orchideeën, mediterrane kruiden, en zelfs planten die normaal alleen op gletsjers groeien , alsof het landschap zelf niet kan kiezen tussen poolcirkel of Provence.

Steengoed: Poulnabrone

En dan is daar het hoogtepunt: de dolmen van Poulnabrone. Een prehistorisch grafmonument dat er al stond toen Stonehenge nog een tekening op een bierviltje was. Geen cement, geen fundering, gewoon een paar dikke keien, een beetje zwaartekracht, en een paar millennia ontzag. Je kijkt ernaar en denkt: wie ligt hier? Wat is hier gebeurd? We laten onze fantasie de vrije loop.

Koeien, koffie en kathedralen

We eindigen de dag op een idyllisch vrij plekje met links uitzicht op de Galway Bay, rechts een spiegelglad binnenmeer, en achter ons een koor van luid loeiende koeien. De volgende ochtend blijken ze onze wekker te zijn , de boer verplaatst ze naar een nieuw buffet gras. Het regent bijna horizontaal en de luchtvochtigheid is 97%, dus: lange broek aan. Drie weken zomer ten spijt.

Via een binnendoorweg slingeren we naar Galway, de op een-na-grootste stad van Ierland. Studenten, toeristen, muziek, pubgelach en winkeltjes, heel veel winkeltjes. In Quay Street lopen mensen als mieren in een open snoeptrommel. Op iedere straathoek een straatmuzikant die óf briljant is, óf gewoon heel hard, ik ben er nog niet helemaal achter.

In de Kings Head pub bestellen we een Irish Coffee. Deed zijn naam eer aan: je voelt je er koninklijk en lichtjes aangeschoten tegelijk. Daarna strompelen we (nog) recht op de kathedraal af.

Van gevangenis tot gebedsruimte

De kathedraal van Galway oogt eeuwenoud, maar is pas gebouwd tussen 1958 en 1965. Het orgel is een van de grootste van Ierland, en de kerk staat precies op de plek waar ooit de stadgevangenis stond. Van boetedoening naar biechtstoel, zeg maar. En mocht je geen gelovige zijn: even zitten op een houten bank, met orgelmuziek op de achtergrond, doet wonderen voor lijf en leden.

En dan… Connemara

Zelfs de naam klinkt al als een epos: Connemara. Een streek waar het landschap zó ruig is dat zelfs de wind er soms omkeert. Een plek waar veengebieden glinsteren, waar honderden meren zich verstoppen tussen heuvels, en witte huisjes zich vastklampen aan eeuwenoude muurtjes. Hier komen mythes, mist en melancholie samen in een decor waar je net zo goed een Ierse ballade als een fantasyfilm zou kunnen opnemen. Iets dat ook regelmatig gebeurt.

Langs de kust rijden we naar Clifden, de zelfverklaarde hoofdstad van Connemara. Bocht na bocht onthult zich een nieuw vergezicht. Baaien, bergen, wolkenpartijen, en af en toe een nieuwsgierige schaap op de weg.

Benieuwd wat er nog meer achter de volgende bocht ligt. Maar eerst even ademhalen. Want Ierland… dat laat je niet los. Het houdt je vast. Stevig. Met natte handen.

Een kijkje.