Schrijfopdracht van Geesje, 300 woorden schrijven over woestijnzand, maar het niet vernoemen.

De ochtend begint kalm, alsof de wereld nog wakker moet worden. Mijn lief en ik rijden in onze gehuurde 4×4 door het zuidelijke binnenland van Marokko. De leegte golft om heen als een bootje op de oceaan. Zij glimlacht naar me, haar blik zegt: dit is jouw ultieme jongensdroom. We rijden op een oude kamelenweg.

Langzaam verandert er iets. De wind neemt toe. Mijn handen doen zeer van het harde knijpen in het zachte stuur. Aan de horizon bouwt zich iets op. Een oranje massa die groeit alsof het land zelf woedend opstaat. Ik wijs mijn lief erop, maar mijn stem verwaait nog voordat ze hem echt hoort.

Binnen een paar minuten zitten we midden in een kolkende muur van niets. Het zicht verdwijnt volledig. De auto schudt alsof een reus hem bij de ramen beetpakt. Mijn lief grijpt mijn arm. In haar vingers voel ik haar angst trillen. Ik probeer grip te houden, maar dan zakt de landrover weg. Een klein stukje maar dan lijkt het alsof een onzichtbare hand ons naar beneden drukt.

Ik geef gas. De banden hebben geen grip meer. Paniek stijgt in mijn borst. De motor brult. Buiten raast het alsof de wereld splijt. We vallen stil. Een deur zit vast en de andere krijgen we alleen met geweld open. Eruit anders verdwijnen we volledig. We laten ons uit de auto vallen, roepend, proestend, tastend, gebogen tegen de brute kracht van het natuurgeweld.

En dan als een wonder, doemt een silhouet op. Een man, gehuld in wapperende doeken, loopt alsof dit helse geweld slechts een stevige bries is. Achter hem stapt een kameel traag en onverstoorbaar mee.

Hij pakt ons bij de armen, weg van het wegzakkende voertuig. Achter een rotsrichel brengt hij ons naar zijn kleine kamp, waar een laag vuur koppig blijft branden.