De Sprinter staat naast de boulodrome, waar de stilte van de voormiddag wordt doorbroken door het zachte schrapen van een hark. Een man in geruit overhemd trekt geduldig lijnen in het gravel. Niet zomaar. Hij harkt, stampt, kijkt. Harkt opnieuw. Alsof de baan een pad is waar koningin Maxima over zal schreiden.

In een hoek verzamelen zich drie vrouwen, groot, krachtig, met de houding en het figuur van oud-Oostblokatletes en de blik van die weet wat winnen is. Naast hen nog een man, ook geruit. Het lijkt afgesproken of misschien wel etiquette.

Ze rekken. Ze strekken. Armen zwaaien als slingers, benen maken cirkels in de lucht onder begeleiding van kreten en puffen.

Dan, een eerste worp. Niet zomaar rollen, maar rennen, een aanloop van kracht en precisie over een veld van 27 meter lang. Boule lyonnaise. Geen spel, maar wapengekletter.

De eerste beurt eindigt in rumoer. Handen wijzen, stemmen stijgen. De lucht trilt van emotie. De grootste vrouw, met armen als een bootwerker werpt haar bal met enge perfectie. Het geluid van metaal op metaal klinkt als een bominslag. Zij is duidelijk de kampioen.

En ik sta daar,veilig achter het hek met mijn stokbroodje met overheerlijke lokale ham. Gefascineerd door dit voor mij nieuwe spel.